Boek 5
Karakter: roman van zoon en vader
Ferdinand Bordewijk – 1938
Literaire stroming: De nieuwe zakelijkheid
Genre: Ontwikkelingsroman
Motieven: Wilskracht/Doorzettingsvermogen -> van zowel moeder als zoon
Thema boek: Relatie/strijd tussen vader en zoon
Perspectief: Hij-perspectief, auctoriaal (alwetende verteller)
Tijd: Van WO I tot de tweede helft van de jaren ’30, circa 20 jaar. Chronologisch met een paar flashbacks (verwekking Jacob)
Plaats: Rotterdam, sigarenzaak in Den Haag en studie in Leiden
Titelverklaring: Het verhaal gaat over het schapen en harden van het karakter van Jacob door zijn vader Dreverhaven. Dit doet hij door zijn zoon dwars te zitten. Het gaat verder om de strijd en relatie tussen vader en zoon.
Persoonlijk schrijver: Bordewijk heeft ook in Leiden rechten gestudeerd en is vervolgens advocaat geworden om te gaan werken in een advocatenkantoor in Rotterdam.
Karakters:
Jacob Willem Katadreuffe:
Katadreuffe is met weinig en een harde hand opgevoed door zijn stugge moeder Jacoba. Hij is erg koppig, eigenwijs en trots sinds hij bij het advocatenkantoor is gaan werken. Hij accepteert maar moeilijk hulp en is ontzettend ambitieus, leergierig en intelligent.
Jacoba Katadreuffe:
Jacoba is ontzettend koppig en dus volledig zelfstandig. Ze is erg streng en toon vrijwel niet haar emoties. Ze heeft dan ook een grote afgunst voor het vrouwelijke geslacht wat ze als zwak beschouwd, dit is waarschijnlijk een gevolg van haar seksuele relatie met Dreverhaven als het al geen verkrachting was.
Dreverhaven:
Dreverhaven is een wijd gevreesde deurwaarder die niets liever doet dan mensen met schulden hun huizen uit gooien, hij heeft geen greintje medelijden. Net zoals Jacoba toont noch heeft hij veel (positieve) emoties, hij is erg trots en heeft wel een verantwoordelijkheidsgevoel tegenover Jacoba en zijn onwettige zoon.
Samenvatting.
De hoofdpersoon, Jacob Willem Katadreuffe, wordt geboren in Rotterdam, rond Kerst-mis, aan het begin van de twintigste eeuw. Zijn moeder, Joba, was vroeger dienstbode bij de gevreesde deurwaarder Dreverhaven, die haar overweldigde. Na de verlossing met de keizersnede is ze zeer verzwakt. Joba weigert vervolgens zowel Dreverhavens huwelijksaanzoek als zijn maandelijkse financiële ondersteuning; zoals ze ook het aan-zoek van schipper Hein afwijst. De eerste armoedige jaren in het leven van Katadreuffe verstrijken. Na de lagere school heeft hij allerlei baantjes, dan is hij een tijdje werkloos en leest hij te hooi en te gras in degelijke lectuur. Joba voorziet in het levensonderhoud met opvallend en modern handwerk dat bij de kopers in de smaak valt. Als commen-saal heeft ze de machinebankwerker Jan Maan in huis genomen; een communist die met zijn ouders ruzie heeft over een meisje. Hij zal een trouwe vriend van Katadreuffe worden (hoofdstuk één tot en met zes)
Met een voorschot van een woekerbankje koopt Katadreuffe een sigarenzaakje in Den Haag. Het wordt niets en de Rotterdamse woekerbank vraagt zijn faillissement aan. In verband hiermee heeft Katadreuffe op het advocatenkantoor van Stroomkoning een gesprek met zijn curator De Gankelaar. Tijdens het wachten beseft Katadreuffe dat hij niets weet en besluit hij in dit kantoor aan zijn carrière te gaan werken. Het lukt hem om De Gankelaar zover te krijgen hem een baantje te bezorgen. Hij ziet zijn vader op het kantoor. Katadreuffe krijgt een kamer bij Stroomkonings conciërge Graanoogst, bo-ven het kantoor, en voelt zich daar depressief. Maar in zijn werk overtreft hij De Gankelaars verwachtingen. Hij leert het kantoor kennen en bureauchef Rentenstein vertelt hem een huzarenstukje van Dreverhaven en Stroomkoning: de beslaglegging op een Italiaanse boot (hoofdstuk zeven tot en met twaalf)
Dreverhaven is iemand die langs de rand van de wet manoeuvreert. Op een vernuftige manier laat hij zijn twee lampenwinkeltjes met elkaar concurreren. In de loop der jaren wordt de deurwaarder steeds meedogenlozer en hij lokt gewelddadigheden jegens zichzelf uit. Zijn zoon overhandigt hij zelfs een mes, als deze tekeergaat vanwege het tweede faillissement dat Dreverhaven heeft aangevraagd. Dat faillissement wordt door Stroomkoning mild opgenomen (hoofdstuk dertien tot en met vijftien)
Op Lieske, Graanoogst dienstbode en op de typiste Sibculo, die beiden verliefd op Katadreuffe zijn geworden, reageert Katadreuffe geïrriteerd; slechts Stoomkonings se-cretaresse Te George interesseert hem. De juristen op het kantoor worden beschreven (hoofdstuk zestien en zeventien)
Er is een opstand in Rotterdam en in het centrum van de troebelen zet Dreverhaven, geholpen door zijn vervaarlijke assistenten, met plezier een gezin uit huis. Katadreuffe heeft aanvankelijk een wisselende houding tegenover de politiek, maar hij vervreemdt langzaam van het volk. Als hij Stroomkoning in een chique restaurant moet opzoeken, herhaalt zich het visioen van de vijf zonnen bij zijn eerste betreden van het kantoor: nu is hijzelf de zesde. In ieder geval volgt hij Rentenstein op als chef wanneer die wegens fraude wordt ontslagen (hoofdstuk achttien tot en met twintig)
Vlak voor Katadreuffe zijn staatsexamen behaalt, eist Dreverhaven dat hij de schuld aan hem voldoet. Een derde faillissement gaat niet door, wel raakt Katadreuffe over-vermoeid. Bij het vieren van het examen houdt hij een toespraak voor zijn collega’s over het ontdekken van je gaven en het vooruitkomen. Als Te George afscheid van hem neemt is dit geladen met het besef dat
Het behouden huis
Willem Frederik Hermans – 1952
Literaire stroming: Existentialisme
Genre: Novelle
Thematiek: Chaos: De ik-figuur probeert aan de chaos te ontkomen, door in het ‘verlaten’ huis te gaan wonen. Hij ontdoet zich van zijn uniform en trekt andere kleren aan. Als hij de Duitsers in huis neemt, neemt hij eigenlijk ook de chaos in huis. De eigenaar van het huis en zijn vrouw worden door de ik-figuur vermoord, omdat hij bang is dat de chaos weer terugkeert. Na de overname van de stad door de partisanen, sluit de ik-figuur zich weer bij het leger aan. De chaos keert daarmee weer terug.
De oude man ontkomt aan de chaos, door zich in een kamer op te (laten) sluiten. Hij wil niets met de buitenwereld te maken hebben. Hij wijdt zich helemaal aan zijn vissen.
Cultuur: laat doormiddel van respect voor cultuur het contrast tussen
de partizanen en de Duitsers zien. Hoe de nazi’s cultuur en eigendom
respecteren en de partizanen het allemaal vernielen.
Perspectief: Ik-verteller
Tijd: Chronologisch, enkele maanden, wordt in de verleden tijd verteld.
Plaats: Oostfront op het grensgebied
Titelverklaring: De hoofdpersoon verblijft enige tijd in een huis dat in de oorlogsstrijd behouden is gebleven. Pas wanneer de Russen verschijnen wordt het vernield.
Karakters:
Ik-figuur:
De ik-figuur is een man, van wie de naam en leeftijd onbekend zijn. Hij heeft enkele jaren gevangen gezeten, maar is nu op de vlucht. Hij is al vier jaar van huis. De ik-figuur probeert aan de chaos te ontkomen. Hij gaat een huis bewonen dat verlaten lijkt. Hij ontdoet zich van zijn uniform en trekt andere kleren aan. Hij geeft toestemming aan een Duitse kolonel als deze hem verzoekt woonruimte aan het Duitse leger af te staan. Als de eigenaar van het huis terugkomt, beschouwt hij deze man als een indringer. Hij vermoordt hem en zijn vrouw. Als de stad belegerd wordt, probeert hij de oude man, die in de afgesloten kamer woont, te helpen. Na de partisaanse overname van de stad, trekt hij zijn uniform weer aan. Hij sluit zich weer bij het leger aan en keert daarmee terug naar de chaos. De ik-figuur is een rond karakter.
Spanjaard:
De ik-figuur ontmoet een Spanjaard. Ze praten over elkaars verleden. De Spanjaard verlangt naar een vrouw, want hij heeft al drie maanden geen vrouw meer gehad. Hij laat zich meenemen door de ik-figuur, die beweert dat in het huis nog een vrouw aanwezig is. De Spanjaard is een vlak karakter.
Duitse kolonel:
De Duitse kolonel is een vriendelijke man. Hij verontschuldigt zich voor het gedrag van zijn mannen. De ik-figuur spaart zijn leven, maar uiteindelijk wordt hij door de partisanen opgehangen. De Duitse kolonel is een vlak karakter.
De oude man:
De ik-figuur ontdekt dat er in de afgesloten kamer een oude man woont. De man is 96 jaar en is een vissenliefhebber. Hij heeft enkele aquaria met zeldzame vissen in zijn kamer staan. De oude man is erg doof. Hij hoort de bombardementen niet en praat vol lof over het Duitse leger, dat het huis behouden heeft. De oude man wordt door de partisanen vermoord. Hij is een vlak karakter.
Samenvatting:
De ik-figuur vecht in de oorlog aan de zijde van de partisanen. Hij heeft moeite met de taalverschillen, want het merendeel van de partisanen bestaat uit Oost-Europeanen. Soms verstaat hij zelfs de bevelen van de officieren niet. De ik-figuur praat met een Spanjaard over de oorlog. Hij vertelt hem dat hij al vier jaar van huis is en enkele jaren gevangen heeft gezeten. Soms kon hij ontsnappen, maar telkens werd hij weer opgepakt. Op zijn laatste vlucht is hij van Saksen naar het Oosten gelopen. Zodoende is hij bij het oostfront terechtgekomen. Het gesprek wordt abrupt afgebroken, als de tanks van de partisanen de Duitsers aanvallen. De ik-figuur komt aan bij een huis, waar zich een groep Duitsers verschanst hebben. Ze zien hem niet. Als ze het huis willen verlaten, schiet de ik-figuur ze neer. Eén Duitser ontkomt.
De ik-figuur loopt wat rond. De hele stad blijkt verlaten te zijn. De bewoners zijn voor het geweld gevlucht. Plotseling komt hij bij een groot huis aan. Hij herinnert zich zijn verblijf in gevangenissen en raakt diep onder de indruk van de schoonheid van het huis. Uit eerbied veegt hij bij binnenkomst zelfs zijn voeten in de vestibule. Hij doorloopt alle kamers in het huis, om te kijken of er nog iemand aanwezig is. Slechts één deur is afgesloten. Hij overweegt de deur te forceren, maar beseft dat het alleen maar tijdverspilling is. De ik-figuur draait de kranen in de badkamer open. Tot zijn verbazing komt er zelfs warm water uit. Hij trekt zijn kleren uit en laat het bad vollopen. Pas als in de verte een bom ontploft, besluit hij zich weer aan te kleden. Hij kan zich er echter niet toe zetten om zijn vuile kleding weer aan te trekken. In de slaapkamer ontdekt hij een klerenkast, die gevuld is met kostuums, overhemden en dassen. Als hij zich omgekleed heeft, gaat hij naar beneden om de soep, die nog op het fornuis staat, op te eten. Hij gaat op de sofa zitten en rookt een sigaret. Hij schrikt op als de deurbel gaat. Het is een Duitser die vraagt of er enkele soldaten in het huis ondergebracht kunnen worden. De ik-figuur geeft toestemming en verbergt snel zijn kleding en het geweer. De volgende ochtend ontdekt de ik-figuur dat de Duitsers de kelderkast opengebroken hebben. Hij – als ‘zoon’ des huizes – beklaagt zich hierover bij de kolonel. De kolonel verontschuldigt zich hiervoor en ’s avonds wordt het slot vervangen.
De week die daarop volgt, verloopt rustig. De gevechten hebben zich naar een verderop gelegen gebied verplaatst. De ik-figuur krijgt, als enige bewoner, toestemming om in de stad te blijven wonen. Hij gaat erop uit om de omgeving te bekijken. Op zijn weg vindt hij een kat, die hij naar zijn huis meeneemt. De ik-figuur besluit dat hij de rest van zijn leven in het huis wil blijven wonen. Na enige tijd heeft hij geen behoefte meer om het huis te verlaten. Hij struint wat rond in het huis en bekijkt de boeken in de bibliotheek. Hij ontdekt dat alle boeken over vissen gaan. Hij concludeert dat de eigenaar van het huis dus een vissenliefhebber is.
Op een dag betreedt een vreemde man het huis. Hij wil weten wie de ik-figuur is. De man blijkt de eigenaar van het huis te zijn. De ik-figuur wil echter het huis niet aan hem afstaan en schiet hem dood. Plotseling komt er een vrouw uit de badkamer. Ze is geschrokken van het schot en wil weten waar haar man is gebleven. De ik-figuur wurgt haar en legt haar in zijn slaapkamer. De vermoorde man wordt in de tuin achtergelaten. Als de ik-figuur weer naar boven loopt, komt er plotseling licht uit de afgesloten kamer. De ik-figuur opent voorzichtig de deur, die op een kier staat. Hij ziet een oude man op een trapje staan. Als de man niet op zijn vragen reageert, pakt de ik-figuur hem bij de hand. De man denkt dat de ik-figuur een Duitse officier is en begint te vertellen over zijn vissen. Hij zegt dat hij blij is dat de ik-figuur het cultuurgoed van het huis zo goed bewaard heeft. De ik-figuur begrijpt er niets van. De man móet de schoten en het gillen gehoord hebben. Hij sluit hem weer op in de kamer en bedenkt zich wat hij de Duitsers zal vertellen als ze de oude man ontdekken. Net als hij de dode vrouw naar beneden wil slepen, hoort hij de Duitsers weer terugkomen. Hij legt de vrouw weer op het bed en valt naast haar in slaap.
Hij wordt door geklop op de slaapkamerdeur gewekt. De kolonel meldt hem dat ze ingesloten zijn door bolsjewisten. Hij wil vluchten. De ik-figuur trekt daarna zijn partisanenuniform weer aan en neemt zijn wapens mee. De kolonel steekt zijn armen omhoog en vraagt of hij zich, voordat de ik-figuur hem doodschiet, eerst nog mag scheren. Hij krijgt geen toestemming. De ik-figuur wil zelf bepalen wat er nu gaat gebeuren. Op zijn weg naar beneden, loopt de ik-figuur eerst langs de kamer van de oude man. Hij probeert hem duidelijk te maken dat de Duitsers verslagen zijn en dat de man nooit meer ‘Heil Hitler’ mag zeggen. Hij begrijpt het niet. De ik-figuur schrijft zijn boodschap op een blaadje op en drukt het in de handen van de oude man. Hij verlaat het huis en sluit zich weer aan bij het leger van partisanen. Onderweg komt hij de Spanjaard weer tegen. De ik-figuur vertelt hem dat hij gevangen werd gehouden door Duitsers, maar heeft kunnen ontsnappen. Ook zegt hij dat hij een Duitse krijgsgevangene heeft. De Spanjaard wil weten of hij een vrouw kent. De ik-figuur beweert dat er een vrouw in zijn huis woont en neemt de Spanjaard mee naar het huis. De Spanjaard is teleurgesteld. Hij is niet in de Duitse kolonel geïnteresseerd, hij wil een vrouw! De partisanen, die de ik-figuur gevolgd zijn, vernielen het huis. Ze schieten de hertenkoppen aan de muren kapot, urineren in de bloemenvazen, snijden gezichten uit de schilderijen en trekken de pianosnaren kapot. Ze mishandelen de Duitse kolonel, die vastgebonden op de grond ligt. De ik-figuur wil naar boven om naar de oude man te kijken. De soldaten laten hem echter niet passeren.
Tegen de avond probeert de ik-figuur het nog een keer. De kamer is verlaten en de aquaria van de oude man zijn vernield. Hij gaat naar de slaapkamer. Het lijk van de vrouw is verdwenen. In de tuin treft hij het lijk van de eigenaar van het huis nog wel aan. De ik-figuur neemt hem zijn twee fototoestellen en het horloge af. Op het grasveld voor het huis, ontdekt de ik-figuur de oude man. De partisanen hebben hem aan de plataan opgehangen. Het briefje dat de ik-figuur voor hem schreef, hebben ze op zijn buik vastgespeld. De Duitse kolonel en de vrouw zijn aan een boom opgehangen. Voordat hij met het partisanenleger meegaat, kijkt de ik-figuur nog een laatste maal naar het huis. Hij beseft dat het huis al die tijd ‘komedie heeft gespeeld’ en nu pas laat zien wat het in werkelijkheid is geweest: ‘een hol, tochtig brok steen, inwendig vol afbraak en vuiligheid.’
voor zijn carrière kiest. Het wordt het belangrijkste moment van zijn leven. Te George neemt ontslag en de echtge-note van Stroomkoning signaleert het verband met Katadreuffe. Spoedig volgen verde-re mutaties: Piaat sterft en De Gankelaar vertrekt naar Indië. Katadreuffe haalt in één jaar zijn kandidaats rechten (hoofdstuk eenentwintig tot en met vierentwintig)
Met de gezondheid van Joba gaat het achteruit en ze weigert wederom een aanzoek van Dreverhaven. Bij deze gelegenheid vertelt deze haar dat hij hun zoon voor zijn ne-gentiende zal ‘wurgen’, maar dat het restje hem groot zal maken. Zelf raakt de deur-waarder in de problemen. In een gril zet hij alle huurders van zijn kantoor op straat (hoofdstuk vierentwintig)
Katadreuffe vindt de films van Eisenstein subliem. Hij begint Stroomkoning te waarde-ren op wiens jubileum advocate Kalvelage een flitsende speech houdt. Stroomkonings kinderen hebben iets decadents. Later op de avond gaat men uit in Den Haag, waarbij Katadreuffe zich ongemakkelijk voelt. Als hij vlak voor zijn doctoraal Te George per toeval ontmoet, zegt hij haar nooit met een ander te zullen trouwen. Zijn moeder, die vlakbij zat, noemt hem een ezel. Nadat hij is afgestudeerd vraagt Katadreuffe Rentenstein als zijn opvolger terug. De deken bevindt Schuwagts bezwaren tegen Katadreuffes toelating tot de balie ongeldig. De jonge advocaat wil een heer worden, een ‘all-round man’. Bij een afrekeningbezoek aan Dreverhaven weigert hij diens hand, zijn vader meent echter dat hij juist heeft meegewerkt. Ontroerd raakt Katadreuffe bij Joba’s overbodige testament (hoofdstuk vijfentwintig tot en met achtentwintig)
Maak jouw eigen website met JouwWeb